RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/6053 (voorlopige voorziening) en AMS 19/6054 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2019 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser/verzoeker] , te [woonplaats] , eiser/verzoeker, hierna: [eiser/verzoeker]
(gemachtigde: mr. K. Cras),
en
de korpschef van politie, verweerder, hierna: de korpschef
(gemachtigde: mr. S. Filali).
Bij besluit van 25 juli 2019 (het primaire besluit) heeft de korpschef de eerder verleende toestemming voor [eiser/verzoeker] om beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten ingetrokken.
[eiser/verzoeker] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in de uitspraak van 1 oktober 2019 de voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.n ECLI:NL:RBAMS:2019:7158.
Bij besluit van 18 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van [eiser/verzoeker] ongegrond verklaard.
[eiser/verzoeker] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. [eiser/verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Wat is er gebeurd?
2. Op 10 juli 2017 en 26 september 2017 heeft de korpschef aan beveiligingsorganisaties DKS Services en JK Royal Services toestemming verleend om [eiser/verzoeker] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. Deze toestemming heeft de korpschef met het primaire besluit ingetrokken op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbrn Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
Het bestreden besluit
3. De korpschef heeft op 18 oktober 2019 het bezwaar van [eiser/verzoeker] ongegrond verklaard. Hij blijft, kort gezegd, bij zijn standpunt dat de betrouwbaarheid en integriteit van [eiser/verzoeker] vanwege het plegen van dit ene misdrijf niet meer boven elke twijfel verheven is. De korpschef ziet geen aanleiding de hardheidsclausule toe te passen.
De standpunten van beide partijen
4. [eiser/verzoeker] voert in beroep aan dat de korpschef ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule die is neergelegd in het beleidn Artikel 3.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (https://wetten.overheid.nl/1.3:c:BWBR0042108&g=2019-12-12&z=2019-12-12).
5. De korpschef acht het rijden onder invloed een bijzonder ernstige aantasting van de rechtsorde. [eiser/verzoeker] heeft terwijl hij onder invloed van alcohol was, deelgenomen aan het verkeer en daarmee niet alleen zichzelf, maar ook andere verkeersdeelnemers in ernstig gevaar gebracht. Dit rekent de korpschef [eiser/verzoeker] zwaar aan, omdat hij als beveiligingsmedewerker juist over de veiligheid van andere personen dient te waken, maar met dit feit heeft aangetoond lak te hebben aan rechtsregels die een waarborg vormen voor onze veiligheid. Volgens vaste jurisprudentie is niet vereist dat het gepleegde delict in een bepaald verband tot beveiligingswerkzaamheden moet staan. De korpschef heeft bij zijn besluit rekening gehouden met de landelijke ontwikkelingen ten aanzien van het strenger willen bestraffen van rijden onder invloed. Tot slot heeft de korpschef tijdens de hoorzitting in bezwaar duidelijk aangegeven de uitspraak van de voorzieningenrechter af te willen wachten in verband met het eventueel al dan niet verstrekken van een jaarpas. Hij zag in de uitspraak echter geen aanleiding te onderzoeken of een jaarpas tot de mogelijkheden behoort, aldus de korpschef.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. Rijden onder invloed is een misdrijf, waarbij de korpschef terecht heeft gesteld dat [eiser/verzoeker] hiermee de veiligheid van andere weggebruikers op de weg in gevaar heeft gebracht. In beginsel dient de korpschef op grond van de wet en het beleidn De toepasselijke regelgeving is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
7. Afwijken is mogelijk indien gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing van de termijn van vier jaar een voor [eiser/verzoeker] onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang. Of de korpschef gebruik maakt van de afwijkingsbevoegdheid, is een keuze die aan de korpschef zelf voorbehouden is. De voorzieningenrechter kan slechts ingrijpen als hij van oordeel is dat de korpschef niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de afwijkingsbevoegdheid.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Staten Zie onder meer de uitspraak van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2447.
9. Hoewel de Afdelingsjurisprudentie duidelijk is over de hogere eisen ten opzichte van andere beroepen als maatstaf, bestaan er ook beroepen die vergelijkbaar zijn met die van beveiliger. Hierbij valt te denken aan ambtenaren die politietaken uitvoeren, zoals politieagenten en medewerkers van de marechaussee. De voorzieningenrechter stelt vast dat voor deze ambtenaren een andere maatstaf lijkt te worden gehanteerd bij rijden onder invloed van alcohol, dan bij [eiser/verzoeker] is gehanteerd. Zo volgt uit een uitspraak van de rechtbank Den Haagn ECLI:NL:RBSGR:2011:24486, overweging 3.3.
10. Dit geldt eens te meer omdat uit het verhandelde op de hoorzitting in bezwaar blijkt dat het geval van [eiser/verzoeker] ook bij verschillende vertegenwoordigers van de korpschef als een grensgeval wordt ervaren. Ook blijkt uit het transcript van een gedeelte van de hoorzitting in bezwaar dat de mogelijkheid is besproken om aan [eiser/verzoeker] een tijdelijke pas te verstrekken met de toestemming van één jaar.
11. Dat betekent dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij in het geval van [eiser/verzoeker] geen gebruik wil maken van de afwijkingsbevoegdheid om de terugkijktermijn te verkorten of aan [eiser/verzoeker] een tijdelijke toestemming te verstrekken.
Conclusie
12. Het beroep is daarom gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit op grond van artikel 7:12 van de Awb. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de korpschef tijdens de zitting – kort gezegd – heeft verklaard een eigen afweging te willen maken. De korpschef zal daarom binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. Het verzoek om een voorlopige voorziening totdat op het beroep is beslist, wijst de voorzieningenrechter af. Met deze uitspraak wordt namelijk op het beroep is beslist.
14. Met verwijzing naar overweging 9 ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb. De voorlopige voorziening houdt in dat [eiser/verzoeker] tot zes weken na de bekenmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar beveiligingswerkzaamheden mag verrichten als ware hij in het bezit van de toestemming van de korpschef.
15. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat de korpschef aan [eiser/verzoeker] het door hem betaalde griffierecht van € 174,- voor het beroep vergoedt. Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, bestaat daarvoor geen aanleiding voor het vergoeden van dat griffierecht.
16. De voorzieningenrechter veroordeelt de korpschef in de door [eiser/verzoeker] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter:
in de zaak AMS 19/6054
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
draagt de korpschef op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-
treft een voorlopige voorziening, inhoudende dat het [eiser/verzoeker] wordt toegestaan beveiligingswerkzaamheden te verrichten als ware hij in het bezit van de toestemming van de korpschef tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
-
draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van € 174,- aan [eiser/verzoeker] te vergoeden;
-
veroordeelt de korpschef in de proceskosten van [eiser/verzoeker] tot een bedrag van € 1.024,-.
in de zaak AMS 19/6053
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2019.
griffiervoorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Op grond van artikel 7, tweede lid, eerste volzin, van de Wpbr, stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef.
Op grond van artikel 7, vierde lid, eerste volzin, van de Wpbr, wordt de toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr kan de toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr, wordt sinds 1 mei 2014 volgens het beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels toegepast.
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
In paragraaf 2.3. van de Beleidsregels wordt bepaald dat de toestemming wordt onthouden indien:
a. de betrokkene binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een onvoorwaardelijke geldboete is opgelegd, danwel een strafbeschikking of een transactie wegens het plegen van een misdrijf van het Openbaar Ministerie heeft aanvaard (…).
Volgens paragraaf 2.3.1 van de Beleidsregels kan de korpschef, de Commandant van de Koninklijke Marechaussee, of de Minister van Veiligheid en Justitie in het geval van een leidinggevende of een organisatie of recherchebureau zonder vestiging in Nederland, van het hiervoor onder ad. a (…) bepaalde afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.